Een Romeinse soldaat
Inleiding
Na de Bijbelse figuur Aaron plaatste d’Heere negen antieke Romeinse figuren in zijn kostuumboek. Vijf van deze figuren zijn te situeren in een militaire context: een Romeinse ruiter, een soldaat, een standaarddrager, een krijgstribuun en een aanvoerder. Het feit dat de meerderheid van de afgebeelde Romeinse figuren tot het leger behoren is opmerkelijk. Het zegt veel over het belang dat er aan dit leger werd toegekend. De Britse classica Mary Beard heeft in een artikel over het belang van het Romeinse leger dit te zeggen:
"The truth is that Roman history offers very few direct lessons for us, and no simple list of dos and don’ts. We hardly need to read of the difficulties of the Roman legions on the Syrian borders to understand that modern military interventions in western Asia might be ill‑advised, or that feeding inedible food to refugees is likely to rebound. I am not even certain that those modern generals who boast of following the tactics of Julius Caesar or Hannibal really do so, in anything more than their own imaginations; most military victories in the ancient world were achieved by massive superiority in numbers or by some variety of “going round the back” of the enemy and capturing them in a pincer movement (“tactics”, in any more sophisticated sense, just weren’t in it). Besides, “the Romans” were no less divided about how they thought the world worked, or should work, than we are. There is no simple Roman model to follow, or reject. If only things were that easy. (...) But since the Renaissance at least, many of our most fundamental assumptions about power, citizenship, responsibility, political violence, empire, luxury, beauty, and even humour, have been formed, and tested, in dialogue with the Romans and their writing." - Mary Beard
Why ancient Rome Matters - Mary Beard
Beard stelt dat onze huidige samenleving weinig baat heeft bij de toepassing van de kennis over het Romeinse rijk op hedendaagse problemen. Zeker op militair vlak zijn de Romeinse gebruiken achterhaald. Het zogezegde gebruik ervan is vandaag enkel nog een manier om het aanzien van legerleiders te vergroten. Alhoewel de kennis over het Romeins rijk ons vandaag weinig bijbrengt, werd deze volgens Beard vanaf de Renaissance en lang daarna als zeer nuttig ervaren. Deze stelling wordt duidelijk geïllustreerd in de literatuur uit de Renaissance. Al voor het midden van de vijftiende eeuw werden Romeinse teksten gekopieerd, maar sinds de opkomst van de drukpers werden ze in grote mate herdrukt en becommentarieerd. Een opmerkelijk deel van deze teksten werd geschreven en gedrukt voor militaire doeleinden. Legerleiders maakten effectief gebruik van de overgeleverde kennis om hun eigen legers aan te voeren. Hieronder wordt duidelijk dat voor hen vooral de discipline in het Romeinse leger aantrekkelijk was.
Humanisten en oudheidkundigen
Voordat de kennis van het Romeinse leger gebruikt kon worden, moest deze eerst worden verzameld en opgeschreven. De belangrijkste groep mensen die tijdens de Renaissance onderzoek deed naar het Romeinse Rijk waren de humanisten. Een deel van deze humanisten was gespecialiseerd in de geschiedenis van dat rijk en worden oudheidkundigen genoemd.
Humanisten speelden een fundamentele rol in het verzamelen van kennis over het Romeinse Rijk door de studie van antieke teksten, wat ook al tijdens de middeleeuwen gebeurde. Vooral het voortleven van het Latijn zorgde ervoor dat deze teksten gebruikt konden worden voor politieke, religieuze en wetenschappelijke doeleinden. Het belangrijkste voorbeeld is misschien wel dat van het Romeinse recht. Een toename van deze praktijk kwam er door de humanisten. Ten eerste brachten ze de antieke Romeinse teksten samen die in de middeleeuwen in de vergetelheid waren geraakt. Op deze manier werden antieke auteurs herontdekt. Ten tweede begonnen ze ook met het kopiëren en vertalen van deze teksten in de volkstaal. De drukpers zorgde voor een veel grotere verspreiding. Ten slotte gingen ze ook aan de slag met deze teksten door het toepassen van tekstkritiek en het schrijven van commentaar.
De term oudheidkundige op een eenduidige manier omschrijven is niet zo eenvoudig omdat niet elke oudheidkundige op dezelfde manier te werk ging of hetzelfde doel voor ogen had. Zo voerde de ene onderzoek naar het Romeinse Rijk om meer winst te maken, terwijl de andere het deed uit interesse. Oudheidkundigen kwamen zo goed als altijd uit gegoede families en konden zich dus een leven van studie veroorloven. Een van deze personen was de Lyonese Guillaume Du Choul. De Franse dichter Jean Visagier schreef in 1543 een gedicht voor hem. Het is een teken van erkenning van Vasier voor de ambitie van Du Choul om het oude Rome te herontdekken aan de hand van de studie van munten, kunstwerken en bouwwerken die de tand des tijds hadden overleefd. Dit is meteen een goede omschrijving van de praktijk van oudheidkundigen.
Tussen oudheidkundigen en andere humanisten bestond er een wederzijdse beïnvloeding. Zo begonnen humanisten na verloop van tijd het belang van archeologische bronnen in te zien, waardoor ze belangstelling kregen voor de reeds gemaakte studies van oudheidkundigen. Oudheidkundigen maakten dan weer gebruik van de gepubliceerde antieke Romeinse teksten die hen hielpen bij de studie van het Romeinse Rijk.
In teksten
In 1579 verscheen een boek van Thomas Digges met de titel An Arithmeticall Militaire Treatise, named Stratioticos. Hij droeg het boek op aan Robert Dudley, Earl of Leicester en had een belangrijke boodschap. Digges schreef over de bezorgdheid van de in verval geraakte discipline in het Engelse leger. Oorlogsvoering was door nieuwe technologieën en strategieën fundamenteel veranderd, waardoor de klassieke militaire tactieken niet meer volstonden. Hiermee ontkende hij niet het belang van het Romeinse leger. Wel lag de echte waarde volgens hem niet in de tactieken. Het was discipline die het leger zo superieur maakte. Zo verklaarde hij de ondergang van het Romeinse rijk door het verlies van dit inzicht. Discipline is ook de basis van militaire traktaten vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw.
Du Choul begint zijn traktaat Discours sur la castrametation et discipline militaire des Romains met een inleiding gericht aan de koning van Frankrijk. Hierin verheerlijkt hij niet alleen de koning, maar ook het Romeinse leger. Hij beweert dat het Romeinse leger alle andere grote beschavingen overtroffen heeft. Zo waren ze met meer dan de Galliërs, hadden ze de grootsheid van de Germanen, de kracht van de Spanjaarden en de voorzichtigheid van de Afrikanen en de Grieken. Verder beweert hij dat het voor een samenleving essentieel is om een goed leger te hebben. Volkeren die hier niet over beschikken zullen volgens hem snel ten onder gaan, net zoals een huishouden niet lang kan overleven zonder een goede huisvader. Wat volgt is een zeer beschrijvend werk waarin hij een volledige omschrijving probeert te geven van alle aspecten van het Romeinse leger. Objectief is de tekst niet. Zo geeft hij een omschrijving van de vereisten van een goede Romeinse soldaat. Hij omschrijft deze mensen als fitte en sterke personen met een eerlijke en moedige persoonlijkheid. Waarden die ook later belangrijk bleven in het leger. Ondanks dat hij in zijn inleiding meegeeft dat hij geen specifieke militaire instructies wil geven, is het toch een essentieel werk geweest voor legerleiders.
Een andere analyse van het Romeinse leger is Observations upon the five first books of Caesars commentaries setting forth the practice of the art military in the time of the Roman Empire van sir Clement Edmondes. Hierin geeft de politicus commentaar op Caesar’s militaire vaardigheden in het boek Commentarii de bello Gallico. Het doel was om deze te hergebruiken als handleiding voor de oorlogsvoering in Europa. In zijn inleiding staat één punt centraal, namelijk dat je geen goede soldaat kan zijn met enkel praktische kennis. Lezen en ontdekken zijn volgens hem de voorwaarden om een perfecte soldaat te zijn. Ook deze tekst wijst op het belang van discipline. In dit geval gaat het over de discipline die verwoord staat in Commentarii de bello Gallico.
In de iconografie
De afbeeldingen van het Romeinse leger in kostuumboeken en andere traktaten geven dezelfde waarden weer als de teksten.
De oorsprong van de afbeeldingen is een belangrijk gegeven. Lucas d’Heere maakte zijn afbeeldingen zelf, maar haalde daarvoor inspiratie uit eerder geschreven werken. Zeker voor de afbeeldingen van de Romeinen. Voor deze prenten kon hij geen beroep doen op de mensen rond hem waardoor hij historische werken nodig had als voorbeeld. Het historische werk over het Romeinse leger van Guillaume Du Choul was zijn belangrijkste bron. Du Choul ging zelf op twee manieren te werk. Ten eerste maakte hij gebruik van zijn grote verzameling munten om zijn afbeeldingen te ontwerpen. Dit deed hij vooral in zijn werk Antiquités romaines, een geschiedenis van de Romeinse keizers. Ten tweede maakte hij ook gebruik van andere werken, omdat munten weinig kunnen vertellen over het Romeinse leger. Zelf zette hij nooit voet op Italiaans bodem, waardoor hij studies van anderen nodig had om zijn eigen tekeningen op te baseren. Jacobo Ripanada was één van deze mensen. Enkele tientallen jaren voor het verschijnen van du Choul zijn Discours de la castrametation maakte hij een studie van de zuil. Ook vier gravures door Antonio Salamanca werden rechtstreeks gekopieerd voor het traktaat.
Wat kunnen deze beelden nu vertellen over het belang van het Romeinse leger in de vroegmoderne tijd? Ten eerste is de opbouw van kostuumboeken belangrijk. Zoals de titel van d’Heere zijn boek aangeeft zijn systematiek en universaliteit zeer belangrijk. Hetzelfde geldt voor het kostuumboek Costumes anciens et modernes de différents parties du monde van Cesare Vecellio. Dit vertaalt zich in een geografisch maar ook historisch geordend werk. Dat de Romeinen na de Bijbelse figuur Aaron vooraan een plekje krijgen betekent dus dat zij op het begin van de tijdslijn worden gesitueerd als de eerste grote beschaving. Ook in het kostuumboek van Vecellio krijgen de Romeinen een prominent plaatsje vooraan. Ten tweede is het aantal figuren belangrijk. Zo staan er in het kostuumboek van d’Heere negen Romeinse figuren en in dat van Vecellio zelfs zeventien. Van deze figuren komt een grote meerderheid, respectievelijk vijf en elf figuren, uit het Romeinse leger. Dit kan een aanwijzing zijn van het belang dat er in de vroegmoderne tijd werd gegeven aan dat leger binnen de Romeinse maatschappij.
De afzonderlijke figuren versterken deze ideeën. De afbeeldingen op de zuil van Trajanus waren voor vroegmoderne humanisten een perfect voorbeeld van de militaire discipline in het Romeinse leger. Dit komt terug op de afbeeldingen in de kostuumboeken en het werk van Du Choul. Het is wel belangrijke om te onthouden dat de beelden op de zuil Du Choul hebben beïnvloed bij het schrijven van zijn tekst. De vraag is nu hoe kritisch hij is omgegaan met zijn bronnen. De soldaten op de afbeeldingen komen in ieder geval perfect overeen met de eigenschappen waarover een soldaat volgens hem moet beschikken. Ze worden afgebeeld als gespierde volwassen mannen die slaafs de bevelen van de legerleiding volgen. De soldaten vormen door hun identieke uniformen ook een homogene groep, wat het idee van discipline alleen maar versterkt.
Conclusie
De studie van antieke teksten en overblijfselen was belangrijk voor de vroegmoderne maatschappij. Sinds de middeleeuwen was een groot deel van het leven gebaseerd op de gebruiken van de Romeinse voorgangers, zo ook het leger. In de zestiende eeuw kwam echter de conclusie dat er sindsdien veel vooruitgang geboekt was, waardoor niet alle Romeinse opvattingen nog bruikbaar waren. Ook in het leger waren deze antieke technieken achterhaald. Desondanks werden de ideeën over het antieke leger aangepast zodat ze bruikbaar bleven. Dit zorgde ervoor dat niet de tactieken zelf maar de discipline van het Romeinse leger het ideaal werd. Zowel teksten als afbeeldingen illustreren deze discipline.
Gerben David
Beknopte bibliografie
Cooper, Richard. "L'antiquaire Guillaume Du Choul et son cercle lyonnais." In Lyon et l'illustration de la langue française à la Renaissance, uitegeven door Bernard Colombat en Gérard Defaux, 261-86. Parijs: ENS Editions, 2003.
Meganck, Tine. Erudite eyes. Friendschip, art and erudition in the network of Abraham Ortelius (1527-1598). Leiden: Koninklijke Brill NV, 2017.
Neill, Donald A. "The influence of the ancients on the militairy thought of the seventeenth and eighteenth centuries." The journal of Militairy History 62, nr.3 (1998): 487-520.
Rowland, Ingrid. The Culture of the high Renaissance. Ancients and moderns in sixteenth-century Rome. Cambridge: Cambridge University Press, 2001.
Shurink, Fred. "War, what is it good for? Sixteenth-century English translations of ancient Roman texts on warfare." In Renaissance cultural crossroads: translation, print and culture in Britain, 1473-1640, uitgegeven door Sara Baker en Brenda Hosington, 121-38. Leiden: Brill, 2013.