Pensées d'une femme

(Lizzy Rys)

Dat Yvonne Serruys doorheen haar leven een boeiende sociale kring opbouwde met haar man Pierre Mille, blijkt al duidelijk uit de gekende gasten op hun Salon du Samedi. De auteur Sandor Kéméri (1873-1951), die al bevriend was met ‘les Mille’ vanaf Yvonne’s vroege jaren in Parijs, vertelt in een van haar artikels hoe het koppel zich op hun Salons du Samedi omringde met de intellectuele elite van Parijs op dat moment. Onder deze gasten bevonden zich ook vooraanstaande vrouwelijke kunstenaars en intellectuelen. Serruys’ vroegere medeleerlingen Jenny Montigny en Anna De Weert, maar ook danseres Isadora Duncan, zangeres Povla Frisch en de auteur Anna de Noailles bezochten de salons van het koppel Mille-Serruys. Andere bronnen tonen aan dat Yvonne banden had met heel wat meer progressieve vrouwen van dat moment.

De kunstenaar en auteur Louise Hervieu (1878-1954) bijvoorbeeld, stuurde in 1926 een kopie van haar boek Le Bon Vouloir op naar les Mille. Hervieu was naast schilder en lithograaf ook schrijver. In een briefwisseling van 30 november 1926 tussen Hervieu en Serruys vermeldt Hervieu hoe haar nieuwe boek Le Bon Vouloir bij "Yvonne, chère" en Pierre afgeleverd was, maar dat haar gezondheid het niet toeliet om het persoonlijk te komen signeren. Ze gaf haar boodschap mee in de brief als alternatief : "A Pierre et Yvonne Mille ce livre qui leur appartient puisqu'ils en ont pris la défense". Deze brief, die getuigt van de ondersteunende rol die Serruys en Mille moeten opgenomen hebben voor dit werk, toont al duidelijk aan dat deze relaties verder gingen dan enkel camaraderie tussen kunstenaars. Ongetwijfeld speelden persoonlijke relaties tussen vrouwen een belangrijke rol door connecties en opportuniteiten op elkaars carrièrepad te brengen.

Serruys was zich dan ook heel bewust van het belang van aandacht voor vrouwen. In een interview voor het tijdschrift L’Oeuvre, haalt ze aan hoe vrouwelijke kunstenaars zelden onthouden worden door de geschiedenis. Haar verwijzingen naar de weefster Pénélopé, vrouw van Odysseus, en het werk van Marguerite de Navarre (1492-1542) tonen aan dat ze toch onderwezen was in de positie van de vrouw doorheen de kunstgeschiedenis. Serruys stelt dat vrouwen begonnen met het schrijven van brieven, daarna overstappen naar het uitschrijven van mémoires als vorm van literair spel en coquetterie, om dan uiteindelijk de stap te zetten naar de grote kunsten, zoals schilderkunst. Ondanks dat ze literatuur hier als tussenstap lijkt te beschouwen, onderschat Serruys de waarde niet van vrouwelijke auteurs. Over de erfenis van vrouwelijke literatuur zegt ze:

Mais, tout de même, cela nous a menés à Tinayre, Mme de Noailles et Colette, qui ne doivent rien à personne et sont au-dessus de tout sarcasme et de toute comparaison.

Twee van deze vrouwen kende Serruys ook persoonlijk. Voor haar tweede individuele tentoonstelling in de galerij Barbazanges in 1905, vroeg ze aan Marcelle Tinayre (1870-1948) om een voorwoord te schrijven. Vermoedelijk leerden de twee elkaar kennen op het salon van Mme Arman de Caillavet, of Léontine Lippmann (1844-1910), waar Serruys ook haar man ontmoette. Hetzelfde zou gelden voor Serruys’ connectie met Anna de Noailles (1876-1933).

Haar persoonlijke contacten met deze uitzonderlijke figuren waar ze ontzag voor had, zullen Serruys ongetwijfeld ook beïnvloed hebben in haar werk. Door het verblijf van Jenny en de ouders Serruys op Quai de Béthune leerde Yvonne ook de Armeense danseres, actrice, schrijver en vertaler Armen Ohanian (1887-1976) kennen. Ohanian, die zelf geïnspireerd was door Isadora Duncans dansstijl, heeft hoogstwaarschijnlijk ook een invloed gehad op Serruys als kunstenaar. Alhoewel stenen beelden van nature statisch zijn, is beweging een belangrijk aspect van de beeldhouwpraktijk, althans Serruys. In het interview in L’Oeuvre, wanneer ze het heeft over de nood aan een specifieke opleiding beeldhouwkunst voor vrouwen, noemt ze het ‘la danse . Het is niet verwonderlijk dat Serruys, met een eigen passie voor muziek, de fysieke arbeid van het kappen en beitelen vergelijkt met muziek en dans. Ze stelt dat jonge vrouwen zelfs moeten aangemoedigd worden om aan sport en beweging te doen, als voorbereiding op het harde werk als beeldhouwster.

Deze fysieke kracht lijkt zelfs verder te gaan dan een praktische noodzaak voor het uitoefenen van het métier. De mogelijkheid om eigenhandig een kunstwerk van idee tot eindproduct te kunnen vormen, brengt een zekere onafhankelijkheid met zich mee. Een van de vele uitdagingen die beeldhouwsters moesten aangaan, was namelijk hoe hun auteurschap ondermijnd werd. Dit op basis van de veronderstelling dat vrouwen niet fysiek in staat zouden zijn om een beeldhouwwerk in steen uit te kappen en enig krediet voor een werk dus de mannelijke uitvoerder toebehoorde. Serruys ziet dat vooroordeel rond vrouwelijke kracht dus ook als een manier om deze stemmen de kop in te drukken.

Il fallait l'abandon du corset, du col raide ; il fallait la danse rythmique ou celle qui ne l'est pas, l'endurance des sports et leur discipline, pour donner aux femmes la possibilité d'apprendre leur métier, de l’exercer, le supporter, d'exprimer en éprouvant la statique particulière aux femmes et de ne plus devoir à l'homme ni l'inspiration ni l'exécution.