Zaak 28 (1930, Antwerpen)

(Pieter De Ketelaere)

Na herhaaldelijke pogingen om het hart van een medebewoonster voor zich te winnen, ging H. D. V. over tot een wanhoopsdaad. Hij schoot het meisje dat hij niet kon krijgen neer in de inkomhal van het huis waar zij beiden verbleven. De foto’s van het gerechtelijke onderzoek gunnen ons een blik op de inkomhal en de eetzaal van een pension de famille in het Antwerpse Zuiderkwartier.


Een pensioenhuis op het ‘Zuid’


Het pensioenhuis in de buurt van het Antwerpse Museum voor Schone Kunsten werd sinds 1929 uitgebaat door een jonge weduwe. In dergelijke pensioenhuizen of pensions de famille werden kamers verhuurd in combinatie met het verschaffen van maaltijden. Bij dit pensioenhuis gebruikten de huurders de maaltijd in een gemeenschappelijke eetzaal. Het gastenpubliek kon erg divers zijn, maar in dit geval ging het om “een goede klas van personen.” Onder de bewoners bevonden zich onder andere de weduwe van een Mexikaanse consul, een Duitse kunstschilderes, een opzichte van bouwwerken en een bejaarde man.


Een atmosfeer uit de belle époque


Het pension bevond zich in een typische 19de-eeuwse burgerwoning met een halfverzonken kelderverdieping en drie bouwlagen. De inkomhal met zijn zeven treden naar de bel étage was in wit marmer uitgevoerd en bevatte niet veel meer dan een eenzame paraplustaander in keramiek. Op de trappaal van de trap naar de eerste verdieping balanceerde een vrouwenfiguur die een elektrische lamp in de hand hield.
Op de bel étge bevonden zich drie achter elkaar liggende ruimtes waarvan de eerste was afgesloten met een drieledige deur. Vóór het huis de functie van pension de famille vervulde waren dit het salon, de eetkamer en veranda geweest. Tijdens het interbellum echter deden de twee achterste plaatsen dienst als eetzaal. 
Aan de muren in de middelste kamer hing een bloemenbehang in rococostijl en een donkere lambrisering reikte tot de hoogte van de klink. Het stucplafond was in Lodewijk XVI-stijl uitgevoerd en de vloeren waren gehuld in grof geweven matten. Een opening geflankeerd door twee grote ramen vormde de doorgang naar de achterste ruimte waar eveneens een bloemenbehang de muren sierde. In deze ruimte was de geometrische tegelvloer maar gedeeltelijk bedekt met de matten.
Het meubilair bestond uit eenvoudig, lichte stoelen in gebogen hout, gebaseerd op het zogenaamde Fischel model. Verder waren er kleine bankjes, met leer bekleed. De acht tafels waren in blanke tafelkleden gehuld waar enkel hun poten onderuit staken. Van het plafond hing een elektrische lamp naar beneden en aan de muren hingen vele kaders. 

 

 

Scroll verder naar beneden waar sommige objecten verder worden toegelicht.

Beelden plaats delict

Referentiebeelden


Inkomhal

Wit marmeren inkomhal

De zeven marmeren treden naar de bel-étage beantwoorden niet enkel aan de 19de-eeuwse typologie van het burgerhuis. Ze zijn eveneens  een letterlijke vertaling van het hiërarchische hoogteverschil tussen bezoeker en bewoner, maar ook tussen personeel en hun meester. De deur naar de dienstvertrekken in de kelder bevindt zich niet voor niets onderaan de trap. Daarnaast moest de inkomhal ook imponeren en welvaart communiceren: een hoge ruimte, klassieke pilasters en uiteraard het blanke marmer (bv. Carrara, arabescato, ...): een edel en duur materiaal met een grote culturele bagage. Het marmer bleef beperkt tot de inkomhal. Dat de welvaart niet bodemloos was, wordt verhuld door de lichtgeschilderde trap en het imitatiemarmer op de hoger gelgen muren.

Paraplustaander

Om de circulatie niet te belemmeren, werden 19de-eeuwse inkomhallen schaars bemeubeld wat tegelijkertijd de monumentaliteit versterkte. Blijkbaar was men in de Beeldhouwersstraat dezelfde mening toegedaan. Naast enkele kleine tapijtjes tellen we slechts een paraplustaander. Het exemplaar in keramiek getuigt van de neobarokke/neorococo vormgeving  die erg in trek was vanaf de jaren 1880 - hoewel het ook zweemt naar de art nouveau. 

Lamp Libellule

Een balancerende figuur op de trappaal begroet de bezoekers bij hun aankomst. De jongedame in kwestie is te identificeren als Libellule, een beeldhouwwerk van de Pools-Franse kunstenaar Henryk Kossowski de Jongere (1855-1921). Zijn creaties werden vaak geïntegreerd in decoratieve objecten als klokken en lampen in kunstbrons, een goedkope legering die werd gepatineerd als echt brons. Dat maakte deze objecten toegankelijk voor een bredere burgerlijke klasse. Ook in de Beeldhouwersstraat kon men de inkomhal dus opluisteren en bijlichten met deze elegante Libellule in lampvorm.

Eetzaal

Vloer, wanden en plafond

Het interieur vertoonde het stijlpluralisme dat kenmerkend was voor de 19de eeuw. Het gepolychromeerde stucplafond was uitgevoerd in neo-Lodewijk XVI-stijl met rosetten en verkropte toruslijsten met laurierbladeren en gekruiste linten. Het behang in de middelste kamer had een rococodecor terwijl de deuren en de lambrisering met diagonale groeven tamelijk “stijlloos” waren. Het behang in de achterste kamer had een vrij bloemenpatroon en de vloertegels bevatten zowel verwijzingen naar middeleeuwse voorbeelden als naar Arabische patronen.  Deze nagelvaste afwerking was dus een kluwen van historische verwijzingen en inspiraties.

Restaurantmeubilair

Naast eenvoudige houten tafels met groeven in de poten, werd de eetzaal voorzien van lichte, relatief goedkope stoelen in gebogen beukenhout met een zitting in cannage of vlechtrotan. Dergelijke stoelen werden gelanceerd door Thonet, maar werden over heel Europa gekopieerd en nagevolgd. Tegen de muur plaatste men een aantal banquettes à dossier, bekleed met leder of imitatieleder. Het hoeft geen verdere uitleg dat een afwasbare bekleding zijn praktisch nut bewees op een plaats met hoge mors- en smoskansen. Dergelijk meubilair kon men typischerwijs verwachten in de eet- en drinkgelegenheden aan het einde van de 19de eeuw. Daarmee sloot het pension aan bij de illustere café-restaurants en grands hôtels van de belle époque zoals die ook in Antwerpen talrijk aanwezig waren.

Jardinière in dinanderie

De 19de-eeuwse interesse voor historische stijlen bracht oude kunstvormen zoals de dinanderie opnieuw in gratie. Tijdens de middeleeuwen was dinanderie een verzamelnaam voor allerlei objecten in koper(legeringen). Het ontleende zijn naam aan de stad Dinant, een belangrijk productiecentrum. Gaandeweg  werd het echter een synoniem voor drijfwerk in verschillende metalen. Naast historische reproducties, werden ook nieuwe objecten in dinanderie geproduceerd. Daarvan getuigt deze jardinière gedecoreerd met putti. Dergelijke taferelen werden ontleend aan de renaissance en de barok en versterkten zo de historische gelaagdheid.

Kunst aan de muur

De wanden van de eetzaal zijn gesierd met tal van ingelijste werken. Aan de rechtermuur in de eerste ruimte hangen twee schilderijen die, afgaand op de lijsten, duidelijk een paar vormen. Op één ervan is duidelijk een stilleven met een aangesneden meloen en andere vruchten te zien. Een toepasselijk thema voor een eetzaal.

Hanglamp

In de eerste ruimte van de eetzaal hing een lamp van het plafond naar beneden. De bolle lampenkap in gematteerd glas was voorzien van waaierslijpsel, een versieringstechniek die vaak voorkomt bij 19de-eeuws kristal. Deze bolle lampenkappen met slijpsel waren al vanaf de eerste generatie elektrische armaturen vertegenwoordigd, maar bleven lange tijd populair.

Enkele losse objecten

Tot slot telt de eetzaal nog een aantal losse objecten. Op de kast in de eerste ruimte staat een met reliëf versierd, blinkend vaasje in metaal (zilver, messing ...) of in ander glanzend materiaal (spiegelend glas, keramiek ...).  Naast het vaasje staat een klein blikken doosje met deksel. Verder zijn er nog een paar verdwaalde opbjecten, her en der over de tafels verspreid: een krant, servetten, een lepel, een asbak, een wijnfles, een glas. Bij dat laatste kan men opmerken dat het om een tamelijk 'brut' exemplaar gaat met een brede steel. Geen fragil kristal met slijpsel, maar een stevig glas dat tegen een stootje moest kunnen.